Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0365

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704211/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te Almere (hierna: het perceel).


Uitspraak

200704211/1. Datum uitspraak: 23 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2337 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 mei 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Almere. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te Almere (hierna: het perceel). Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 mei 2007, op dezelfde dag verzonden, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief van 18 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 25 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. drs. R. Lagerweij, en het college, vertegenwoordigd door B. Thier en C.L. Aben, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in het verlengen van de fundering met één derde deel en in het doortrekken van de drie verdiepingsvloeren van de woning. Van bovenaf gezien verandert de T-vorm van de woning daardoor in een kruisvorm. 2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning niet had mogen verlenen, aangezien de vergroting waarin het bouwplan voorziet is aan te merken als een aan- of uitbouw die in strijd is met het "Derde wijzigingsplan Woningbouw Almeerderhout" (hierna: het wijzigingsplan). 2.2.1. Ingevolge artikel 1, onder b, van de voorschriften van het wijzigingsplan is een hoofdgebouw een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste valt aan te merken. Ingevolge artikel 1, onder c, van de voorschriften van het wijzigingsplan is een bijgebouw, een gebouw, vrijstaand of aangebouwd, met een zelfstandig dak, dat naar verschijningsvorm een ondergeschikte ruimte vormt bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Een bijgebouw heeft een complementaire functie bij het hoofdgebouw ter verhoging van het woongenot. Onder bijgebouwen worden tevens begrepen aan- en uitbouwen. Ingevolge artikel 2 van de voorschriften van het wijzigingsplan, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande en halfvrijstaande woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ingevolge artikel 2.2, onder A, van de bebouwingsvoorschriften van het wijzigingsplan, voor zover thans van belang, bedraagt de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal 6 meter. De goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter. 2.2.2. De rechtbank mocht als toetsingskader het wijzigingsplan hanteren, inclusief de daarin opgenomen omschrijvingen van de begrippen hoofdgebouw en bijgebouw, nu met de uitleg van deze begrippen niet wordt getreden buiten de begripsomschrijvingen van het bestemmingsplan "Almere Oost en West". 2.2.3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het bouwplan moet worden aangemerkt als een aan- of uitbouw dan wel als een uitbreiding van het hoofdgebouw. Aangezien het wijzigingsplan geen omschrijving bevat van de begrippen aan- en uitbouw, moet worden aangesloten bij de door de Afdeling ter zake ontwikkelde jurisprudentie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 maart 1996 in zaak nr. H01.95.0365 (Gst. 1997, 7055, 5) onderscheidt een uit- of aanbouw zich van het hoofdgebouw waartoe hij behoort doordat hij uit architectonisch oogpunt herkenbaar is als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht is verbonden. De vergroting waar het hier om gaat, beantwoordt niet aan voormeld criterium. De vergroting betreft de fundering en drie bouwlagen. Voorts is de vergroting niet voorzien van een zelfstandig dak, maar wordt het dak van de woning doorgetrokken. De vergroting gaat derhalve op in het hoofdgebouw zelf en wijzigt de gedaante daarvan. Het gaat daarmee niet om ondergeschiktheid in de hiervoor genoemde zin. Anders dan [appellanten] betogen, wordt de ondergeschiktheid van de vergroting niet alleen bepaald door het enkele feit dat de vergroting op zichzelf kleiner is dan het hoofdgebouw. Het vorenstaande in aanmerking genomen betreft de vergroting geen aan- of uitbouw, maar een uitbreiding van het hoofdgebouw. Die uitbreiding is niet in strijd met artikel 2.2, onder A, van de bebouwingsvoorschriften van het wijzigingsplan. De bouwvergunning is terecht verleend. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008 218-560.